Stefania Marzo over de Genkse Citétaal

Stefania Marzo

Ik ging in gesprek met Stefania Marzo over de Genkse citétaal. Ze is hoofddocent Italiaanse taalkunde aan de Universiteit van Leuven. Ze studeerde Romaanse Talen. Stefania is gefascineerd door de rol die sociale betekenis speelt in taalvariatie en –verandering, in het bijzonder in contexten van migratie. De voorbije jaren onderzocht ze, onder andere, de rol van sociale betekenis in de verspreiding van meertalige omgangstalen, zoals de Citétaal en in het gebruik van het Italiaans in de Italiaanse migratiegemeenschap.

Sam: Wat is de Genkse citétaal?

Stefania: De Genkse citétaal is een taalvariëteit die ontstond in de mijnperiode. De tweede en derde generatie mijnwerkerskinderen hebben de taalpraktijken in de Genkse cités en daarbuiten proberen vastleggen of registeren. Ze zijn heel bewust met die taalpraktijken omgegaan. Zo is de Genkse citétaal uitgegroeid tot een bekend taalkundig fenomeen.

Sam: Het project Beleving gaat over erfgoedpraktijken. Is de Genkse citétaal een erfgoedpraktijk?

Stefania: Ja. Het is erfgoed omdat de jongeren zeer bewust omgingen met hun taalpraktijken. Om het met een mijnwerkersterm te stellen; ze zijn het gaan‘ontginnen’. Eerst was het een eerder onbewust taalgebruik. Maar vanaf het moment dat ze via activiteiten de citétaal gingen vastleggen, hebben ze er een klein patrimonium van gemaakt. Die tweede en derde generatie mijnwerkerskinderen zijn er zich van bewust geworden dat de citétaal een deel is van hun identiteit en cultuur. Ze gingen er mee aan de slag en hebben de citétaal verder ontwikkeld. Ze hebben er hun stempel op geplakt, door er ook over te zingen, te acteren en door het expliciet te willen associëren met hun lokale identiteit. Daardoor is het een erfgoedpraktijk geworden.

Sam: Kan je het ontstaan van de Citétaal historisch schetsen?

Stefania: Het begon bij de eerste taalcontacten tussen de Italiaanse gastarbeiders en de lokale Vlaamse bevolking na de eerste wereldoorlog. Toen de Italiaanse gastarbeiders aankwamen in België om te werken in de Limburgse mijnen verliep de communicatie met de Vlaamse bevolking zeer moeizaam. Veel Italianen dachten immers dat ze in een Waalse mijn gingen werken en er dus Frans werd gesproken. Maar de officiële taal was het Nederlands. Toch werd er veel Frans gesproken, maar ook veel lokale Vlaamse dialecten. In de mijn heerste bijna een Babylonische spraakverwarring omdat ze geen echte algemene voertaal was die iedereen goed onder de knie had. Maar communicatie was zeer belangrijk om ongelukken te voorkomen. De ondergrondse arbeid zat immers vol gevaren. Mannen communiceerden er wat op los, vaak met veel gebaren en verbasterde technische termen. Buiten de mijnen waren er ook voor de vrouwen weinig kansen om Nederlands te leren. De situatie was dus verre van gemakkelijk. Er was dus nood aan een algemene voertaal. Een functionele taal om met elkaar te communiceren. In eerste instantie was deze voertaal grotendeels gebaseerd op het Frans. Een mooi voorbeeld is het woord ‘kezem’, dat gebaseerd was op het Franse ‘quinzaine’ en verwees naar het loon dat mijnwerkers kregen uitbetaald. Door deze langdurige taaldiversiteit in de mijnwijken en het beperkte contact met het Nederlands,  bleef de kennis van het Nederlands van de eerste generatie meestal beperkt tot een zeer elementair niveau.

Dit evolueerde snel toen de kinderen van de eerste generatie mijnwerkers naar school gingen en met hun vrienden Nederlands leerden. Ze waren de zogenaamde ‘tussengroep’. Ze gebruikten het ‘gebrekkige Nederlands’ van hun ouders en ontwikkelden dit verder tot een omgangstaal. Deze omgangstaal werd uiteindelijk de citétaal. Deze tweede generatie (voornamelijk kinderen van Italiaanse origine) kreeg heel snel het Nederlands onder de knie. Ze vertaalden zelfs voor hun ouders.  Een aantal uitdrukkingen van de taalvariëteit die de eerste generatie sprak zijn blijven verder leven in de omgangstaal van de nieuwe generaties. Het bleef echter niet beperkt tot jongeren van Italiaanse origine. Ook Marokkaanse, Turkse en Griekse jongeren van de tweede en derde generatie hebben de citétaal verder ontwikkeld. Citétaal werd na verloop van tijd een uiting van een nieuwe identiteit: “wij in de cité spreken zo”. Op die manier werd het een eigen ‘slang’. Dit is ook het geval in andere delen van Europa.

Minder gekend is dat de citétaal wellicht ook  beïnvloed werd door lokale Limburgse dialecten. Toch zijn hier duidelijke aanwijzingen van. Sprekend is de ‘sh’-klankt. Het woord ‘stijl’ wordt uitgesproken als ‘shjtijl’. Je zou denken dat het fenomeen geleend is uit andere talen (Italiaanse dialecten of het Berber), de ‘sh’ klank is ook aanwezig in het traditionele Genker dialect. Niet onlogisch, want het traditionele Genker dialect werd ook gesproken in de mijn. Ook dit had een invloed op de vorming van de citétaal.

Ik merk dat citétaal belangrijk is voor de vorming van een eigen identiteit. Kan je daar wat meer over vertellen?

Stefania: In het begin van de jaren ’80 begonnen de mijnen te sluiten. De tweede generatie, de kinderen van de gastarbeiders, hadden het moeilijk. Een aantal mensen, waaronder priester-arbeider Jef Ulburghs zette zich in voor deze generatie.Het probleem bij een tweede generatie is dat je soms het gevoel van onthechting kan hebben: het gevoel dat je nergens echt bij hoort, noch bij de lokale gemeenschap, noch bij de gemeenschap waar je roots liggen. Deze tweede generatie probeerde o.a. via de citétaal taalkundig terug ‘grond’ te vinden in Limburg en in Vlaanderen. Op die manier was de citétaal een uiting van die zoektocht naar identiteit en cultuur. Eind jaren ’90 namen lokale hip-hop groepen en rappers dit op. Enkele rappers brachten begin 2000 het album ‘De stijl is 3600’ uit. Naast een artistieke uiting was het een manier om de zware mijnwerkersperiode achter zich te laten. Daarnaast was de citétaal en zijn uiting in de straatcultuur van de derde generatie niets minder dan een statement:“Dit zijn wij, we zijn hier en we blijven hier”. Ook vandaag leeft het verder in de Genkse hip hop, denk maar aan het collectief ‘Goeie Jongens’.

In de sociolinguïstiek wordt dit beschreven door de term ‘enregistrement’, letterlijk het ‘registreren’ van een taal. Door een taal op te merken, door erover te zingen en door ze bewust te verspreiden ga je ze vastleggen. Citétaal bleef initieel voornamelijk beperkt tot de Limburgse mijnregio. Vooral de Genkse jongeren hebben zich de citétaal toegeëigend. Op die manier werd het iets typisch ‘Genks’. Maar door de toenemende media-aandacht overstijgt de citétaal de grenzen van Limburg. Denk maar aan het personage Smos uit de serie ‘Saferty First’, gespeeld door Matteo Simoni. Op die manier heeft de citétaal ook een andere betekenis gekregen. Het wordt niet meer gelinkt aan het mijnverleden of migratie. Het wordt hipper en cooler en interessant ook voor mensen die niets met Limburg of het mijnverleden te maken hebben. Zodoende gaan ook zij elementen overnemen.

Sam: Beschouw je de citétaal als een goede of mooie vorm van communiceren?

Stefania: Je kan Citétaal natuurlijk niet beschouwen als Algemeen Nederlands. Want dat is het absoluut niet. Je kan het zien als een ‘taalregister’. Met andere woorden; een uitbreiding van je taalrijkdom. ‘Een rijke taal hebben’ betekent niet enkel dat je goed het Standaard Nederlands onder de knie hebt. Natuurlijk is het gebruik van correct AN belangrijk, zonder twijfel. Maar het is positief als je een breed register of repertorium hebt. Het is bijvoorbeeld prima als je naast het AN ook een dialect of andere taalvariëteit kan hanteren. Op die manier kan je je kleurrijker uitdrukken, het versterkt je identiteit en het vergroot je tolerantie. Het spreken van verschillende taalvariëteiten kan je in feite vergelijken met meertaligheid. Jongeren gebruiken de citétaal niet enkel om zich af te zetten tegen de standaardtaal of te rebelleren. Het maakt deel uit van hun identiteit. Door er minstens notie van te hebben, begrijp je de samenleving beter.

(Cité)taal evolueert ook. Ze verandert voortdurend. Door de toenemende internationalisering merken we invloeden van het Engels en het Arabisch. Ook de hip-hop cultuur heeft de citétaal gewijzigd. De citétaal die ontstond in de jaren ’80 en ’90 is meegegroeid met de oudere generatie. Maar deze verschilt sterk met de citétaal die jongeren vandaag spreken. Een taal is nu eenmaal dynamisch.

Sam: Wat is jouw persoonlijke motivatie om de Genkse citétaal te bestuderen?

Stefania: Ik ben altijd geboeid geweest door het onderwerp. Als kind van Italiaanse ouders sta ik er dicht bij. Als taalkundige besefte ik dat de casus van de citétaal kon helpen om grotere theoretische vraagstukken te beantwoorden. Dezelfde taalkundige mechanismen zien we terug in andere delen van de wereld. Het ontstaan van de citétaal is niet uniek. Ook in andere regio’s zien we dat de vorming van een taalvariëteit belangrijk is voor de ontwikkeling van de identiteit van een gemeenschap.

Door Sam Stefani, vormingswerker Avansa Limburg

Plaats een antwoord

Limburgs Volkskundig Genootschap